ZWEMMEN
Op een paar diehards na, die vermoedelijk ook tijdens hevige terreurdreiging op hun fiets zouden springen om toch maar dat vaste aantal lengtes achter de rug te hebben vóór de middag, is er weinig volk in het zwembad. Hét uitgelezen moment om de elasticiteit van zowel ledematen als badpak nog eens te testen, waardoor ik nu aan de kant probeer in te schatten tot welke categorie zwemmers ik behoor. De trage baan is niet bevorderlijk voor mijn zelfbeeld en een middelmatige baan werd tot op heden niet uitgevonden. Hoewel ik liever niet in een hokje word geduwd, kies ik weloverwogen dan toch voor optie drie. Een duidelijk bord met ‘snelle baan’ maakt de toevallige voorbijganger erop attent dat een zwembrevet van 25 meter en een twijfelachtige coördinatie vermoedelijk niet zullen volstaan om de overkant te bereiken zonder gezichtsverlies.
Daar ga ik dan, vastberaden. Ik glijd als een vis door het water, een perfecte schoolslag imiterend, genietend van de verkoeling op een bloedhete dag, wachtend op de eerste tekenen van een lekkende zwembril. Ik hoop dat ik de overkant haal vóóraleer ik noodgedwongen met de ogen dicht een harde aanraking met de boord moet zien te vermijden. Dat lijkt te lukken. Het ziet er goed uit. De zon dringt binnen door de bedampte ramen, en veroorzaakt een bewegend schaduwspel op de bodem van dit grote bad. De glinstering op het oppervlak werkt betoverend. Hoe groter de golven op het water, hoe kleiner die in mijn hoofd. Ik blijf een tijdje in gedachten verzonken, in die mate dat ik mij nadien afvraag of ik in tussentijd niet gewoon als een dode vis op het water heb gedreven. De automatische piloot is zoals gewoonlijk in tijden van dromerig dissociëren de redder van dienst geweest.
Net op het moment mijn innerlijke rust naar een mooi hoogtepunt klimt, zinkt mijn moed naar onbereikbare dieptes waar kennelijk ook een bebloede pleister en een verdwaald stuk speelgoed hun weg vonden. Op het eind van mijn baan zijn twee dames van een jaar of 75 gaan zitten, zwart badpak, het één een stuk gevulder dan het ander, witte gerimpelde badmuts. Ik zie onder water hun benen en daarbij ook de bui al hangen. Het had een perfect beeld kunnen zijn uit een zwart-witte slapstick film met dat nadeel dat de combinatie van lachen en zwemmen vooral zorgt voor het nodeloos inslikken van zwembadwater en alles wat er ooit in geloosd werd. Lachen maakt plaats voor een plotse anticipatie-angst voor een situatie die ik liever niet met eigen zwembril had moet aankijken.
Ze blijven voorlopig op de rand zitten terwijl ik dichterbij zwem. Ik bereid mij voor op een doordachte strategie om de naast elkaar, tetterende traagzwemmers gezwind in te halen wanneer zij dan toch, vermoedelijk met het hoofd boven water, beslissen in actie te schieten. Ik calculeer in dat zij iets sneller gaan zwemmen wanneer ze de niet onknappe redder passeren in het midden van het bad, om daarna naar adem te happen en noodgedwongen op de rem te gaan staan, vervolgens uit te blazen en het verhaal af te maken aan de overkant. Voorlopig niets. Ik nader de rand, twijfel waar ik mij, iets minder elegant dan zou moeten, ga afduwen, maar kies uiteindelijk voor de vrije halve meter tussen hun onderbenen in en keer mij om. Ik hoor achter mij een plons en twee gilletjes alsof ze net beseffen dat hun badpak ontbreekt.
Ik zwem verder, maar word ineens opgeschrikt door wat lijkt op een naderende tsunami. Het zwarte badpak met de dunne benen schiet als een atypische speer door het water en veroorzaakt hevige turbulentie. Mijn lichaam reageert stuurloos. Het vollere evenbeeld volgt rakelings als een waterskiër aan een motorboot. Enkel de stand van haar voeten verraadt dat ze ruggelings zwemt, de badmuts over haar opgestoken haar doet denken aan een aerodynamische wielerhelm. Mijn hartslag schiet de lucht in, de snelle baan werd zonet naar een hoger peil getild. Als ik geen tandje bij steek word ik straks nauwlettend in het oog gehouden en teruggefloten naar een lagere categorie. Ik kijk rond, voorlopig heeft niemand mijn luttele achterstand in de gaten, dit gat valt te dichten. Maar met elke slag van mijn armen lijkt de slag om de baantjeswinst een beetje meer verloren. Ik moet de strijd opgeven en blijf achter. Net wanneer ik beslis op eigen initiatief de arena te verlaten en mij te begeven naar een ander oefenterrein, hijsen de dames hun lichamen uit het water. Ik merk dat de ene uitzonderlijk veel huid tussen haar tenen heeft.
Tjah, zo kan ik het ook.